- gebruik
- {{gebruik}}{{/term}}1 [het zich bedienen van iets] usage 〈m.〉⇒ emploi 〈m.〉2 [gewoonte] coutume 〈v.〉⇒ usage♦voorbeelden:1 het gebruik van sterkedrank • la consommation de boissons forteshet gebruik van de handen missen • ne pas avoir l'usage de ses mainshet gebruik van tractoren • l'utilisation de tracteurshet gebruik van de tuin was hem toegestaan • il lui était permis de profiter du jardinartikel voor dagelijks gebruik • article de consommation courante, d'usage courantvoor eigen gebruik • pour (mon, ton etc.) usage personneleen slecht gebruik maken van iets • user mal de qc.alleen voor uitwendig gebruik • à usage externe(geen) gebruik van iets maken • (ne pas) se servir de qc.van de gelegenheid gebruik maken • profiter de l'occasionvan iemands uitnodiging gebruik maken • accepter l'invitation de qn.buiten gebruik raken • tomber en désuétudeiets buiten gebruik stellen • mettre qc. hors d'usagedoor het gebruik afslijten • se détériorer à l'usageiets in gebruik nemen • utiliser qc. pour la première foisin gebruik zijn • être en usage 〈m.b.t. rechten〉algemeen in gebruik zijn • être utilisé courammentin gebruik komen • devenir courantin het gebruik • à l'usageiets in gebruik stellen • mettre qc. en servicebekend zijn met het gebruik van iets • savoir (comment) se servir de qc.voor iemands gebruik • à l'usage de qn.2 de gebruiken van een land • les us et coutumes d'un payshet is een goed gebruik dat • c'est une bonne habitude deeen oud gebruik • un vieil usageeen plaatselijk gebruik • une coutume localeeen zonderling gebruik • une drôle d'habitudehet is hier het gebruik dat • il est d'usage quedat is zo het gebruik • c'est l'usageen vigueur
Deens-Russisch woordenboek. 2015.